In 1866 werd te Oud-Lillo, op een gedeelte van de ruinen van het vroegere kasteel van Lillo, een suikerfabriek opgericht.
Het was een samenwerkende vennootschap onder de firmanaam " Dorzée, Frans Vergouts en C°". Het fabriek noemde "Sucrerie du Vieux-Lillo".
In 1899 is de firmanaam: Dorzée, Van Reene en De Caritat.
Van 1866 tot 1934 zag men een gestadige stijging zowel van de verwerkte bieten(van 25 miljoen kg. tot 40 miljoen kg.), als van het eindproduct( bruto suiker van 3 miljoen kg. tot 6 miljoen kg).
Maar ook het milieu was toen al van groot belang, in 1880
beklaagde landbouwer Jos De Meulemeester zich bij het gemeentebestuur over de
vervuiling van de noord beek, door afvalwateren van de fabriek. Daar deze beek
de enige aanvoer was van drinkwater voor de gemeente was dit een zwaar probleem.
Een oplossing komt er in 1911, door een riool aan te leggen via de kaarkepad
naar de Geniesluis. En een aftapping van de noord beek met een speciale
afsluiter zodat er geen vuil water terug kon vloeien.
Er werd zelf in 1891, een losplaats gebouwd aan de Schelde, ter hoogte van de Geniesluis, met een opslagplaats voor de bieten. Vanwaar deze per kabelbaan, dewelke in 1924 tot stand kwam, over de "kaarkepad" naar Oud-Lillo werden vervoerd.
Het aantal werknemers was seizoen gebonden, in het bietenseizoen had men de laatste jaren 400 werknemers, en buiten het seizoen 60 mensen nodig. het loon was ook onderhevig aan het seizoen. In het seizoen had een werkman ongeveer 100 fr. per dag, en buiten het seizoen 50 fr.
De eerste jaren draaide men in twee ploegen van ieder 12 uur, na de eerste wereldoorlog werden het ploegen van 8 uur.
Vanaf 1920 werd de fabriek omgebouwd tot het verwerken van witsuiker. De verkregen bruto suiker wordt geraffineerd en tot consumptiesuiker verwerkt. De naam van de fabriek werd omgezet naar "Sucrerie et Raffinerie du Vieux-Lillo"
De fabriek bezat 15 woonhuizen voor haar werknemers. Voor de kenners, het huis waar de Sturm in woonde was een van deze.
De bieten kwamen in de beginperiode voor 50% uit Nederland en voor 50% uit inheemse teelt. Vanaf 1930 moesten de bieten van verder aangevoerd worden. De daaraan verbonden transportkosten en een trustvorming waren oorzaak dat in 1933 tot liquidatie van de fabriek werd overgegaan.
Het verlies van de suikerfabriek, had voor de gemeente spijtige gevolgen, een afname van de bevolking en een verlaagde budgettering.
De directie, chemisten, opzichters en specialisten met hun gezin verlaten onze gemeente en gaan meestal naar de suikerfabriek van Granglise te Henegouwen.
De restanten van de fabriek zouden blijven staan tot de volledige sloop van Lillo. Het was de grootste speeltuin voor de jeugd van Lillo.
Uit Lillo's Lief en Leed van Frans Reynaerts
Wat met het restant van de losplaats aan de Schelde? blijft dit als aandenken aan de vroegere glorie van Lillo, of wordt deze ook weggestoken zoals zoveel van ons vroegere dorp?